Friday, April 1, 2016

Machines die denken - Zij aan zij

Jaarlijks stelt John Brockman, oprichter van het vermaarde discussieplatform Edge.org, één vraag aan een selectie van de meest interessante wetenschappers, auteurs en kunstenaars ter wereld. De antwoorden worden gebundeld en in boekvorm uitgegeven. In 2015 luidde die vraag: "Hoe denk je over machines die denken?"

Steven Pinker, Nicholas Carr, Daniel Dennett, Brian Eno, Matt Ridley, Luc Steels en 183 anderen geven antwoord. 

Stephen Hawking luidde de noodklok: we moeten ons voorbereiden op de komst van computers die slimmer zijn dan wij, anders betekent het ons einde. 

Brian Eno stelt dat we al veel meer onderdeel zijn van een kunstmatige intelligentie dan we denken. 

Kevin Kelly ziet het creëren van kunstmatige intelligentie juist als het ultieme doel van de mensheid.

Uitgeverij MAVEN publiceert in april 2016 de Nederlandse vertaling van dit boek, met daaraan toegevoegd enkele essays van Nederlandse bodem. Zelf schreef ik onderstaande bijdrage, getiteld: "Zij aan zij".



Zij aan zij

Ik kan niet wachten tot de eerste robot verliefd wordt op mij en ik op haar. Ik wil weten hoe dat voelt. Maar dan moet ze wel zo geprogrammeerd zijn dat ze niet klaagt over de afwas of over kleren die in de slaapkamer rondslingeren. En ze moet vooral ook precies weten wanneer ze haar mond moet houden omdat ik niet te veel gezeur aan m’n kop wil. Sorry lieve robot.

Bij nader inzien weet ik eigenlijk helemaal niet of ik zo’n robot wel wil. Er zijn genoeg mensen om verliefd op te worden. En juist het feit dat de ander haar eigen wil heeft − hoe bloedirritant soms ook − geeft het leven kleur. En ja, mijn leven is een mensenleven, geen robotleven. Ik wil vooral een robot die mijn eigen beperkte menselijke capaciteiten aanvult en uitbreidt. Eentje die met me meedenkt en met me meewerkt. Eentje die me helpt bij het sjouwen van een zware kast, eentje die mijn autoritten veiliger en aangenamer maakt, eentje die mijn huisarts ondersteunt bij het stellen van de juiste medische diagnose en het voorstellen van de beste behandeling, eentje die me adviseert bij het plannen van mijn dagelijks leven op een manier die past bij mijn persoonlijkheid.

Ik wil een robot als maatje en als collega, niet om mensen te vervangen, maar om nieuwe mogelijkheden te creëren. En omdat wij mensen robots ontwerpen, bouwen en programmeren, is het aan ons om ze niet te laten doen wat wij niet willen. We kunnen een leeuw niet programmeren om geen mens aan te vallen en op te peuzelen; biologische evolutie heeft anders besloten. Bij een robot kunnen we dat wel. Sterker nog, we hebben de morele verplichting om de robot zo te programmeren dat hij mensen geen letsel toebrengt.

Sinds de uitvinding van de eerste computers en robots eind jaren veertig van de twintigste eeuw duiken de verhalen over denkende machines die de wereld overnemen met grote regelmaat op in de massamedia. Niet omdat ze realistisch zijn, maar omdat ze inspelen op angst, omdat ze spanning toveren op Hollywoods witte doek. Soms is de denkende machine een computer (zeg maar alleen brein), soms is de denkende machine een robot (zeg maar een brein plus een lichaam).

Het realistische verhaal is dat onze denkende machines − in hoeverre ze al kunnen denken is een filosofische kwestie die ik hier achterwege laat − de wereld helemaal niet overnemen, maar de mens effectiever laten functioneren. Dankzij slimme software zoals zoekalgoritmes kan ik als wetenschapsjournalist veel sneller dan twintig jaar geleden wetenschapsnieuws oppikken, duiden en verspreiden. En wat voor mij geldt, geldt voor velen op hun eigen terrein. Dankzij denkende machines kunnen we meer doen in minder tijd en op een slimmere manier. Hopelijk leidt dat tot betere uitkomsten voor onszelf, voor de maatschappij en voor de wereld, maar dat ligt vooral aan ons. Vooralsnog heeft de denkende machine geen enkel bewustzijn van wat hij wel of niet doet.

Het realistische verhaal is dat van ‘mens en machine − zij aan zij’. Hollywood mag dit scenario dan niet zo spannend vinden, voor de vooruitgang in de wetenschap en de techniek, en voor de vooruitgang van de mensheid, is het des te relevanter. In een wereld die steeds gecompliceerder wordt, hebben we denkende machines hard nodig. Straks willen we niet meer zonder. De autonome auto zal veel verkeersdoden voorkomen. De supercomputer die in een oogwenk alle medische literatuur doorploegt, zal zorgen dat artsen betere diagnoses stellen en betere behandelingen voorschrijven. De vertaalcomputer versoepelt de communicatie tussen mensen die verschillende talen spreken (het fundamentele onbegrip tussen mensen, zelfs wanneer ze dezelfde taal spreken, zal geen enkele denkende machine gaan oplossen).

De echte sprong voorwaarts in denkende machines moet trouwens nog komen. De vooruitgang die kunstmatige intelligentie in de afgelopen decennia heeft geboekt, hebben we voor een groot deel te danken aan betere hardware: snellere computerchips, meer dataopslag en verregaande miniaturisering. De grootste doorbraak in denkende machines gaat komen wanneer we begrijpen hoe het menselijk brein denkt en wanneer we dat begrip weten te vertalen in lerende computersoftware. De lerende software van nu staat pas in de kinderschoenen.

De denkende machine van de nabije toekomst wordt een soort idiot savant van silicium. En omdat de siliciumwereld van de computer en de robot aan de ene kant, en de koolstofwereld van ons mensen aan de andere kant, niet compatibel zijn, zijn de denkende machine en de denkende mens twee verschillende soorten. De mens draagt de rommelige evolutionaire geschiedenis van de bacterie, de vis en de aap in zich. De denkende machine heeft daar geen last van. Zolang de denkende machine niet op dezelfde manier kan deelnemen aan het leven zoals wij mensen dat leiden, zal hij anders denken dan de mens. Maar daar is niets mis mee. Ik zie zo’n denkende machine als een machine die de mens meer mens maakt.

In de verre toekomst zal het onderscheid tussen denkende machines en denkende mensen trouwens steeds meer vervagen. Nieuwe materialen zullen van de harde robots van nu zachte robots maken, met materiaaleigenschappen die steeds meer lijken op die van een mens van vlees en bloed. Nieuwe implantaten zullen kunstmatige intelligentie steeds meer meer op en in het lichaam brengen.

Dankzij machines die denken is de mens niet langer zo alleen in het universum. En waar de mens, een biologische zak vol sterrenstof als hij is, ongeschikt is om zijn vleugels uit te slaan naar het voor het overgrote deel voor levende wezens zo vijandige universum, daar kunnen denkende machines onze gezanten zijn, onze lifters in het heelal.

Zal de mens ooit verliefd worden op zijn ruimterobots?